Meditatie: Een gespeend kind
O HEERE! mijn hart is niet verheven, en mijn ogen zijn niet hoog; ook heb ik niet gewandeld in dingen mij te groot en te wonderlijk. Ps. 131:1 De bovenstaande woorden komen rechtstreeks uit het hart van koning David. De grote en machtige vorst van Israël. Eens was hij schaapherder geweest. Als jonge jongen was hij gewend om te passen op die lastige beesten die telkens maar weer wegliepen. Wat heeft David later door ondervinding moeten leren dat het met hem net eender was. Maar niet alleen dat. Waar hij als dappere jongeman de kudde beschermde tegen hongerige roofdieren, kon hij de satan niet uit zijn hart houden. Begerige ogen. Een diepe val. Twee doden tot gevolg… En dan die aanklacht die door merg en been gaat: Gij zijt die man. In de fonkelende ogen van de profeet Nathan ziet David de ogen van de Zaligmaker. En toen ging hij door de knieën. Hij kon ook niet anders meer. Wie ooit met de ogen van het geloof de Heere Jezus in Zijn opzoekende genade heeft gezien houdt het niet