Romeinenkring 2013, avond 2

Lezen: Openbaring 1:9-20 en 3:14-22


De vorige Romeinenkringavond hebben we samen nagedacht over de geestelijke wapenuitrusting. We werden opgeroepen om de staande te blijven en ons achter het schild van het geloof te verschansen. Als we dat doen zijn we veilig voor de aanvallen van de boze. Want één ding staat vast; het ware christenleven kenmerkt zich door strijd tegen de zonde, het vlees en de duivel. 


Ook de apostel Johannes was erachter gekomen dat we de macht van de duivel niet moeten onderschatten. Door christenvervolging was hij verbannen naar het eiland Patmos. En daar zat de oude apostel dan. Ver weg van zijn gemeente, de meesten van zijn medeapostelen gedood en zijn geliefde Zaligmaker opgevaren naar de hemel. Was hij uitgerangeerd? Kon hij nog wel wat betekenen voor de christelijke gemeenten? Was de Heere hem vergeten? Nee! Er staat zo ontroerend in Openbaring 1:10: En ik was in den geest op den dag des Heeren; en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin. Op de eerste dag van de week, de zondag, herdenkt de apostel de opstanding van Christus, als hij plotseling opschrikt van een luide stem. Christus was hem niet vergeten. Wat een troost ligt er al in dit vers! Hoe donker ooit Gods weg mag wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen. Voorzichtig draait Johannes zich om. En dan ziet Hij Iemand Die op de Zoon des mensen lijkt. Wat een schoonheid! Op aarde had Jezus geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben. Maar nu…wat een verschijning! En toen viel Johannes als dood neer voor Zijn voeten. Zijn arme hart begaf het bijna bij het zien van de verheerlijkte Zaligmaker. Johannes, een wedergeboren christen, de apostel die Jezus liefhad valt neer op de grond. Ook wij zullen eenmaal deze Jezus ontmoeten en Hem zien zoals Hij is. Dat kunnen wij alleen maar overleven als wij hier op aarde al hebben leren buigen voor Zijn majesteit. Is Hij al jouw Redder? Of mocht Hij er alleen zijn om jou een goed ‘gevoel’ te geven? Meer ‘eigenwaarde’ misschien? Of was Hij slechts je ‘vriendje’, die je erbij riep als je in de problemen zat? Ach, wie van ons zou Christus werkelijk op waarde kunnen schatten?! Zijn liefde, Zijn genade, Zijn verdiensten, Zijn trouw, Zijn goedheid gaan al wat van ons is ver te boven. Daarom het stof in! 

Kijk, daar loopt de Jezus naar de apostel toe. Hij ziet hem liggen. De Heere was hem trouwens nooit uit het oog verloren. Vrees niet; Ik ben de Eerste en de Laatste; En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods (1:17-18). Johannes hoefde dus niet bang te zijn. Christus heeft gedachten van vrede over Hem. Wat ben je gezegend als deze Zaligmaker ook de jouwe is! Hij is de Eerste en de Laatste. Er gaat niks buiten Hem om! Johannes was dus niet ‘per ongeluk’ op Patmos terecht gekomen. Het was de Vaderlijke voorzienigheid van God dat dit was gebeurd. Hier op Patmos kan Johannes in alle rust de openbaring opschrijven. Hier op Patmos zal Johannes het Bijbelboek schrijven wat ontelbaar veel christenen na hem zal bereiken. Hoor, daar klinkt de opdracht: Schrijf, hetgeen gij gezien hebt, en hetgeen is, en hetgeen geschieden zal na dezen (1:19). 

Het eerste wat Johannes mag opschrijven zijn de brieven aan de gemeenten van Klein-Azië. Deze gemeenten in het huidige Turkije hadden te maken met aanvallen van de boze. Verschillende soorten pijlen schoot de duivel op hen af. De Heere Jezus wil hen hiervoor waarschuwen. Zijn werk, met eerbied gesproken, was dus nog niet af na de hemelvaart. De christelijke gemeenten in Klein-Azië krijgen door middel van een brief als het ware ‘huisbezoek van de hemel’. 

Maar deze zeven brieven zijn lang niet allemaal positief. De Heere Jezus windt er geen doekjes om. Hij zegt eerlijk waar het op staat. Hij benoemt wat goed en wat fout gaat. Zo ook in de brief aan de gemeente van Laodicéa. Echter, nu klinken er geen positieve woorden. De gemeente is op leven na dood. In de gemeente van Sardis waren er nog enkelen waren die niet bevlekt waren met de afgoden. Maar in de gemeente van Laodicéa is het droevig gesteld. 

Stel je eens voor dat wij, als hervormde gemeente van Oene, een brief uit de hemel zouden ontvangen. Dat de dominee die de volgende zondag zou voorlezen op de kansel. Wat zou erin staan? Hoe zouden we er vanaf komen? Wat zou erin staan over het gemeenteleven? De liefde voor God en de naaste? Over wereldgelijkvormigheid? Roddel? Afgunst? Om eerlijk te zijn, zou ik bevreesd zijn voor zo’n brief. Zeker als deze afkomstig zou zijn van de Koning der kerk, de Heere Jezus Christus. 

Maar vanavond krijgen wij allemaal zo’n brief waar we ons aan moeten spiegelen. Niemand uitgezonderd. De brief voor de Laodicéa is niet voor niks in de Bijbel opgenomen. Ook ons heeft het wat te zeggen. Schrijf aan de engel van de gemeente in Laodicéa. Dat wil zeggen aan de voorgangers van de gemeenten. Dit zegt de Amen, getrouwe en waarachtige Getuige. Deze drie titels overlappen elkaar, en geven aan dat Christus getrouw was als Getuige van de Vader op aarde. En dat Hij nog steeds de getrouwe Getuige is, ook nu Hij in de hemel is. Deze Getuige, Die alles ziet, heeft ook het gemeenteleven van Laodicéa waargenomen. Dat blijkt wel uit de volgende verzen. Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen (15-16). 

Hoe kwam het dat Christus dit van hen moest zeggen? Omdat men in de gemeente van twee walletjes at. Men liet zich in met de afgoden en de handel die hierbij kwam kijken. De afgodendienst aan Zeus leverde hen veel op en daarom wezen ze dit niet radicaal af. Christus noemt ze lauw. Wie weleens water een tijdje in de zon heeft laten staan, weet dat lauw water ondrinkbaar is. In de buurt van Laodicéa waren verschillende warme en koude bronnen. Echter, het water van Laodicéa was lauw en niet smakelijk. Hoe dat kwam? Het water werd via een aquaduct van maar liefst 8 kilometer lang, naar de stad gebracht. Een heuse prestatie voor die tijd! Eén nadeel, het aquaduct was open. De felle zon scheen erop en zorgde ervoor dat het water lauw en nagenoeg ondrinkbaar de stad bereikte. Je kon er goed misselijk van worden. Koud water verfrist, warm water verwarmd, maar wat doet lauw water…?! Dat dient nergens meer voor dan om uitgespuwd te worden. 

Nu begrijp je dat dit beeld heel duidelijk was voor de gemeenteleden van Laodicéa. Het was niet mis te verstaan. Maar wat bedoelt Christus hier nu precies mee? Wel, Hijzelf is het Levende water. En in plaats van openlijk en duidelijk te getuigen, liet de gemeente zich in met de afgoden. Dit was niet alleen schadelijk voor henzelf, maar ook voor de ongelovige naasten in de stad. Zij kregen namelijk niet het heldere en zuivere water des levens te ‘proeven’. Er ging dus niks van de christelijke gemeente uit! Niet koud, niet onverschillig en niet vijandig. Maar ook niet heet, niet brandend van liefde voor de zaak des Heeren. Noch het één, noch het ander. Geen vijand en geen vriend. Hinkend tussen twee gedachten. Zulke kerkgangers heb je vandaag de dag ook. Maar er is een geestelijke oorlog gaande! Je kunt niet neutraal blijven! Christus roept hen en ons op om ware getuigen van Hem te zijn. Geen compromissen met de wereld, maar eerlijk en radiaal voor het Evangelie uitkomen. 

Maar hoe kwam het dat de gemeente lauw was geworden? Zoiets komt nooit ineens! Ze had de geestelijke wapens laten zakken. Tevreden met de samenleving waarin ze leefde was ze er kritiekloos in opgegaan. Wij kennen in onze tijd hetzelfde: welvaart, zonder geldzorgen, veel rijke mensen, geweldige industrie en techniek, dure auto’s en mooie kleren. Materialisme ten top! Ze waren, net als wij, verzekerd van de wieg tot het graf. Dit zorgde voor een gevaarlijke zelfvoldaanheid. Het leven, de strijd, de hoop, de liefde, de band met Christus kwam onder druk te staan. Wat bleef: een lauw christendom. 

De brief moet een ijskoude douche geweest zijn voor de gemeente. In tegenstelling tot Christus’ beoordeling, komt de gemeente zelf tot heel andere conclusies. De christenen uit Laodicéa vonden dat het wel goed ging. De handel in de stad floreerde als nooit te voren. De wol- en medicijnenindustrie draaide op volle toeren. Echter, het mocht dan economisch wel goed gaan, dat was nog geen teken dat God over hen te spreken was. Wereldse rijkdom telt niet in het Koninkrijk der hemelen. Dat zie je ook duidelijk in de brief aan de gemeente van Smyrna. In deze stad was men arm naar maatstaven van de wereld, maar geestelijk rijk naar maatstaven van de levende God. De gemeente in Laodicéa was rijk naar maatstaven van de wereld, maar geestelijk arm in de ogen van God. Wat een scherpe woorden! Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. 

Ze zitten dus op de rand, om ongelovig genoemd te worden. Want zij die Christus niet kennen, zijn ellendig, jammerlijk, arm en blind en naakt. Als ze zich niet bekeren zal Jezus de getrouwe Rechter zijn en hen uitspuwen. Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt. Wat een Evangelie! Christus geeft hen en ons goede raad. Wat een genade klinkt daar in door. De Koning der kerk is bezorgd om het zielenheil van zondaren. Ik raad u. Goede raad is duur. Gekocht op Gogoltha. En gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld, en zonder prijs! 

Christus raadt de gemeente aan om goud van Hem te kopen. Niet dat pyriet, dat ‘dwazengoud’ van de wereld, maar beproefd goud. Zuiver goud, schoongebrand door het vuur. Dit is een metafoor voor het zuiveren van het leven door de zonde weg te doen. Pas dan zal men echt rijk zijn! Witte klederen, slaat op het afstand houden van de afgodendienst. Dit kon echter vervolging en lijden veroorzaken. Schande uwer naaktheid, slaat ook op de afgodendienst. Niemand anders dan de draak, het beest, de valse profeet zitten achter de afgoden(!) Afgoden mogen dan wel niet bestaan, de machten erachter zijn wel degelijk aanwezig! De gemeente is dus geestelijk arm, naakt en blind. Bij Christus kan men goud, kleren en ogenzalf kopen. Niet die dure ogenzalf uit Laodicéa, maar de onbetaalbare ogenzalf van de Heilige Geest die hen overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel. Die ogenzalf die je de ogen opent voor de zonde in je leven en voor de noodzaak om tot God bekeerd te worden. De zalf die betaald is op Gogoltha. 

Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik; wees dan ijverig, en bekeer u. Het voorgaande komt dus niet voort uit Christus’ rechterlijke wraak, al zal deze wel eenmaal geopenbaard worden. Op de jongste dag zal ieder mens voor Christus’ rechterstoel moeten verschijnen (2 Kor. 5:10). Nu is het nog genadetijd. Als de hemelse Hovenier moeit Christus’ Zich niet om dood hout, maar wil Hij Zijn gemeente in liefde kastijden. Daarom is het nog mogelijk voor de grootste der zondaren. 

Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij. Uit louter genade laat God het Woord nog uitgaan tot zondaren. Christus steekt Zijn hand, Zijn doorboorde hand, uit naar de gemeente. Met die doorboorde hand klopt Hij op de deur van hun hart. Dè Amen! Het betekent: wat Ik zeg is waarachtig. Ik meen, wat Ik zeg. U kunt er van op aan. Dat klinkt als een eed. Het Woord van Christus is bezegeld met Zijn bloed. De woorden van oordeel, van genade, de lokroep van Zijn liefde. We hebben het ernstig en serieus te nemen. ‘Al wat u ontbreekt, schenk Ik zo gij het smeekt, mild en overvloedig.’ En dat alles op de markt van vrije genade. Zonder prijs en zonder geld. Daar mag een arm volk komen zoals het is, om uit Zijn volheid genade voor genade te ontvangen. Doe uw mond maar open en Ik zal hem vervullen. Opdat gij rijk moogt worden. Neem geen genoegen met goedkope en dus met valse genade. Met wat gevoel en ervaring. Wie Christus niet kent zoals Hij is, namelijk als Zaligmaker van zondaren, kent Hem helemaal niet! 

Tot slot 


Vanavond is het Woord opnieuw tot ons gekomen. Woorden uit de Openbaring van Jezus Christus aan Johannes. De brief is een oproep tot bekering en volharding, vol van vermaning en belofte. Heb je Hem al horen kloppen met de oren van het geloof? Hij klopt op de deur van je hart. Er zit maar één deur tussen. Blijf de Heere zoeken, want anders zit er ook maar één deur tussen in de eeuwigheid. Hij trapt de deur niet in, maar Hij klopt. En als de Koning binnenkomt zal het zijn als in het grote avondmaal in de gelijkenis met de armen, kreupelen en verminkten. 

De Heere blijft in Zijn genade kloppen. Hij klopt door middel van Zijn Woord, Hij klopt door gesprekken met bekeerde vrienden, door godzalige ouders; Hij klopt door de woorden van leraren en predikanten, door de woorden van Gods volk, door wegen van voorzienigheid en door krommingen in het levenslot. Hij is de Deur. Wie door Hem ingaat zal behouden worden. Voor een deur kun je niet te klein zijn. Wel te groot. Laten we daarom zonder ophouden bidden of de Heilige Geest ons de schoonheid van Christus wil openbaren, zodat we net als Johannes in het stof terechtkomen. Niet langer lauw, maar met een hart voor wederliefde voor Hem, de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods. 

Die oren heeft, die hore, wat de Geest tot de Gemeenten zegt. 



Zingen: Ps. 19:5 en 6. 

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22