Artikel: Adversarii Calvini: Johannes Calvijn contra Johannes Eck

Johannes Calvijn (1509-1564) zal vermoedelijk zijn wenkbrauwen hebben gefronst bij het lezen van bovenstaande titel: ‘Johannes Calvijn contra Johannes Eck’. Deze titel lijkt te duiden op een vete tussen twee personen, terwijl er voor Calvijn veel meer op het spel stond! Het was voor hem waarheid contra leugen. Gods Woord contra de leer van de Rooms-katholieke kerk. Toch hebben we bewust voor bovenstaande titel gekozen. Hoewel Calvijn met name moeite had met de leer van Eck reageerde hij zijn boosheid vooral af op diens persoon. Johannes Eck werd zo vereenzelvigd met zijn leer en met alles waar Calvijn zich tegen verweerde.

Tekst: Alexander Treur

In dit artikel wordt opnieuw een adversarius Calvini besproken, namelijk  de rooms-katholieke theoloog Johannes Eck (1486-1543). Zijn persoon en werken, evenals Ecks aversie tegen Luther en Calvijn zullen de revue passeren. Ook hopen we stil te staan bij de polemische kant van Calvijn. Waarom kon hij zo fel uit de hoek komen en wat moeten wij hiervan vinden? Het leeuwendeel van dit artikel zal echter gaan over de Institutie waarin Calvijn zijn tegenstander Eck veelvuldig van repliek dient.

Dat Calvijn weinig op had met Johannes Eck en diens leer blijkt duidelijk uit het gedicht Epinicion Christo cantatum dat hij schreef op 1 januari 1541 (Selderhuis, 2008, p. 134). Hoewel Calvijn dit gedicht niet geschreven heeft met de bedoeling dat het gepubliceerd zou worden, is dit zonder zijn medeweten toch gebeurd (De Boer, 1986, p. 15). Dit beroemd geworden gedicht deed bij vriend en vijand veel stof opwaaien. Het gedicht bevat een loflied op de zegevierende Christus, waarbij rooms-katholieke theologen als gebonden vijanden achter de zegewagen aanlopen. In dit ‘loflied’ omschrijft Calvijn Eck als een in elkaar gebogen mannetje met een rode kleur, die nog opgeblazen is van de vele wijn van de dag ervoor. Andere rooms-katholieke theologen noemt hij misselijkmakend, dom en verslagen.

Dit weinig vleiende gedicht schreef Calvijn “uit de losse pols” toen hij voor de zogenaamde ‘godsdienstgesprekken’ in Worms was (De Greef, 1993, p. 140). Deze godsdienstgesprekken werden georganiseerd door keizer Karel V. Dit initiatief was mogelijk omdat er na de Frankfurter Anstand van april 1539 vrede was gesloten in het Duitse Rijk (Selderhuis, 2008, p. 133). Karel V aarzelde geen moment en organiseerde direct een aantal gesprekken tussen vooraanstaande rooms-katholieken en protestanten. Deze gesprekken vonden plaats in Hagenau, Worms en Regensburg (1540-1541), in Regensburg (1546) en daarna nogmaals in Worms (1557). Het doel was om tot meer stabiliteit in het Duitse Rijk te komen. Overeenkomst op godsdienstig gebied zou er tevens toe leiden dat de Habsburgse gebieden een vuist zouden kunnen maken tegen het naderende onheil van de Fransen en de oprukkende Turken. De eenheid die Karel V zocht was dus vooral politiek gemotiveerd en niet zozeer religieus. Een gegeven waar de aanwezigen op de godsdienstgesprekken wel degelijk van doordrongen waren. Ook Calvijn had weinig verwachtingen van deze gesprekken. Het sluiten van compromissen op theologisch gebied was voor hem ondenkbaar. Toch bezocht hij als afgevaardigde van de protestantse kant de godsdienstgesprekken in Frankfurt, Hagenau en Worms. De reden hiervoor was tweeledig. Ten eerste maakte hij van de gelegenheid gebruik om met Philipp Melanchton (1497-1560), de rechterhand van Maarten Luther (1483-1546), te spreken over de situatie van de vervolgde protestanten in Frankrijk. Ten tweede wist hij zich als dienaar van God verplicht om bij deze gesprekken aanwezig zijn.

Dat men niet zachtzinnig met elkaar omging tijdens deze gesprekken, moge duidelijk zijn. Beide kanten waren overtuigd van hun gelijk en claimden het recht de ware voortzetting van de apostolische kerk te zijn. Niet voor niets noemt historicus Bernard Cottret deze godsdienstgesprekken een “theologisch steekspel” (2005, p. 133). De leer werd niet van de persoon onderscheiden en vice versa.

Het dispuut van Leipzig
Zoals hierboven vermeld staat, had Calvijn weinig op met Johannes Eck en diens leer. Toch is Eck vooral bekend geworden door zijn controverse met Luther. De geleerde Luther vond in Eck zijn meest gehaaide tegenstander (Dowley, 1990, p. 368). In juli 1519 vond er een treffen plaats tussen Luther, Karlstadt (1486-1541) en Eck tijdens een theologisch dispuut in Leipzig. Hoewel Karlstadt ook meedeed, had Eck vooral zijn pijlen gericht op Luther. Als hij deze ‘brutale monnik’ een toontje lager kon laten zingen, zou dit de rooms-katholieke zaak alleen maar ten goede komen. Tijdens dit dispuut werd naast andere onderwerpen voornamelijk het gezag van de paus besproken. Eck zag dit gezag als een goddelijke instelling en was verbolgen over het feit dat Luther dit ontkende. Daarom beschuldigde Eck Luther ervan dat diens gedachtegoed overeenstemming vertoonde met dat van John Wyclif (ca. 1325-1384) en Johannes Hus (ca. 1370-1415). Luther zag dit echter als een compliment en was hiervan niet onder de indruk.

Terugkijkend op dit dispuut kan vastgesteld worden dat de discussie over het gezag van de paus het belangrijkste strijdpunt was (McGrath, 1990, p. 49). Anno 2015 is het moeilijk om te bevatten wat dit voor de toenmalige Rooms-katholieke kerk betekende. Haar eeuwenoude gezag werd ter discussie gesteld door een brutale monnik uit Wittenberg. De verontwaardigde Eck bracht daarom paus Leo X (1513-1521) op de hoogte van de ‘verwerpelijke standpunten’ van Luther. Paus Leo X reageerde heftig op Luthers bezwaren tegen de aflatenhandel. Hij was namelijk degene die de verkoop van aflaten geautoriseerd had om zo de St. Pieter in Rome te reconstrueren (Wickersham, 2012, pp. 29-30). Het openlijke verzet van Luther hiertegen zorgde ervoor dat de inkomsten lager waren dan gepland. Uiteindelijk leidde dit tot de ex-communicatie van Luther, wat vanuit Rooms-katholiek oogpunt betekende dat hier op aarde de eucharistie en in de hemel de hemelpoort voor hem toegesloten werden. De pauselijke bul die Luther in Wittenberg ontving, onderstreepte dit strenge oordeel van de ‘opvolger van Petrus’. Luther had echter op de gekruisigde Christus leren bouwen en verbrandde zonder aarzelen de pauselijke bul.

Calvijn wist hoe Eck tekeer was gegaan tegen Luther. De reformator uit Genève had groot respect voor de persoon van Luther en was schatplichtig aan diens werk (Apperloo-Boersma, 2009, p. 19). Niet voor niets is de invloed van Luther duidelijk terug te vinden in Calvijns meesterwerk, de Institutie van de Christelijke religie (Balke, 2008, p. 322). Dit verklaart mede waarom Calvijn een aversie tegen Eck had en tegen hem ageert in de Institutie van de Christelijke Religie.

De persoon van Johannes Eck
Johannes Eck werd op 13 november 1486 geboren in Egg an der Günz in de Duitse deelstaat Beieren. Hoewel Eck als Johann Maier ter wereld kwam, werd hij al snel Johannes Eck genoemd vanwege zijn geboorteplaats.

De jonge Eck kreeg les van zijn oom Martin Maier die priester was in Rottenburg am Neckar. De intelligente jongeman ging na dit onderwijs op twaalfjarige leeftijd verder studeren aan de universiteit van Heidelberg(!). Ook hier excelleerde hij en hij vertrok na een jaar in Heidelberg gestudeerd te hebben naar de universiteit van Tübingen. Aan deze gerenommeerde universiteit ging Eck theologie, Hebreeuws en politieke economie studeren. Na het uitbreken van de pest vluchtte Eck halsoverkop Tübingen uit en ging hij verder studeren aan de universiteit van Freiburg. Hier studeerde hij theologie en rechten en kreeg zelfs een aanstelling als docent. In 1508 werd de veelbelovende Eck in Straatsburg tot priester gewijd en twee jaar later promoveerde hij aan de universiteit van Freiburg in de theologie. Voor de moderne lezer kan deze lange lijst van universiteiten misschien wat bevreemdend overkomen. Het is daarom goed om te beseffen dat het in de tijd van Eck zeer gebruikelijk was om aan verschillende universiteiten te studeren. Men koos een universiteit meestal vanwege de professoren die er les gaven en vanwege de reputatie van de universiteit op de desbetreffende wetenschappelijke discipline waarin men zich wilde bekwamen.

Zoals hierboven reeds vermeld is, kreeg Eck een aanstelling aan de universiteit van Freiburg. Hier schreef hij zijn eerste werk:  Ludicra logices exercitamenta. Dit betekent zoveel als ‘speelse oefeningen in de logica’. In dit werk ontpopt Eck zich als een briljante en erudiete orator. Toch is de gekozen titel van zijn werk opmerkelijk. Eck nam als scholastisch theoloog de logica bloedserieus en stond onder zijn collega’s nu niet bepaald bekend als een ‘speels’ persoon. Sterker nog, Eck stond bekend om zijn opvliegende karakter en zijn arsenaal aan scheldwoorden die hij vol vrijmoedigheid tegen zijn tegenstanders inzette. Hierbij dient vermeld te worden dat Eck iemand nogal snel als ‘tegenstander’ zag. Iedereen die er ook maar een licht afwijkende mening op nahield, kon rekenen op een veeg uit de pan. Dit leidde er uiteindelijk toe dat zijn positie aan de universiteit van Freiburg niet langer houdbaar was. In het jaar 1510 werd Eck gevraagd of hij geïnteresseerd was in een leerstoel theologie aan de universiteit van Ingolstadt. Tot grote opluchting van zijn collega’s vertrok Eck onmiddellijk.

Dat Eck een dominant karakter had, blijkt ook uit het feit dat hij direct zijn stempel op de universiteit van Ingolstadt heeft gedrukt. Na zijn komst groeide de universiteit uit tot een bolwerk van katholicisme. De intelligente Eck timmerde na zijn aanstelling in Ingolstadt flink aan de weg. Tal van theologische werken zagen het licht, waaronder een uitgebreide verhandeling over de uitverkiezing, getiteld Chrysopassus (1514). Het was deze alom bekende (en gevreesde) Eck die in 1519 de degens zou kruisen met Luther en die later ook Calvijn tegen zich in het harnas wist te jagen.

In het jaar 1543 stierf Johannes Eck op zesenvijftigjarige leeftijd. Tot het einde toe bleef hij strijdbaar voor de rooms-katholieke kerk en was hij een geduchte tegenstander van de Reformatie.

Eck in de Institutie
Wie het register van aangehaalde auteurs en literatuur van de Institutie, vertaling dr. C.A. de Niet,  raadpleegt, ziet dat Johannes Eck meerdere malen wordt aangehaald (Calvijn, 2009a, pp. 734-735). Maar liefst 77 keer wordt er aan werken van Eck gerefereerd. Calvijn ageert tegen twee belangrijke werken van Eck, De Primatu Petri (‘Het primaat van Petrus’) en het Enchiridion (‘Naslagwerk/handboek’). Dit wordt bevestigd door J.T. McNeill in zijn Engelse vertaling van de Institutie (Calvin, 1960, p. 1611). De Primatu Petri verscheen in 1519 en verdedigde het bestaansrecht en autoriteit van het pausdom. Het Enchiridion verscheen voor het eerst in 1525. De volledige titel van dit werk luidt als volgt: Enchiridion locorum communium adversus Lutherum et alios hostes Ecclesiae (‘Handboek van gemeenplaatsen/met passages tegen Luther en andere vijanden van de kerk’). Tussen 1525 en 1576 zouden er maar liefst 46 drukken van dit werk verschijnen! De rooms-katholieke kerk maakte gretig gebruik van dit boekwerk en het is begrijpelijk dat Calvijn zich genoodzaakt voelde dit werk in de Institutie te bespreken. 

De Primatu Petri
Het eerste werk waar Calvijn tegen ageert, De Primatu Petri, gaat dus over het pauselijke gezag. Calvijn opent de aanval op dit werk in boek IV, hoofdstuk 6, met de niet mis te verstane titel: ‘Het primaat van de stoel van Rome’. In paragraaf 4 neemt Calvijn een fundament waarop het pausdom wil bouwen onder de loep, namelijk Mattheüs 16:19: “En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn”. Op een haast ludieke wijze stelt Calvijn dat de paus zich geen taak op de hals moet halen die hem alleen maar moeite en overlast bezorgt en hem van zijn genoegens berooft. Als het ware neemt Calvijn zijn tegenstanders bij de arm om zo samen naar het probleem te kijken. Volgens Calvijn krijgt Petrus hier, en met hem ook de andere apostelen, de opdracht om het Evangelie te gaan verkondigen. De sleutel van het Koninkrijk der hemelen waarmee mensen met God verzoend worden is het geloof, terwijl anderen nog meer in de strik van hun ongeloof vast komen te zitten. Dat is de betekenis van Mattheüs 16:19 en Petrus is dus niet meer dan de andere apostelen. Subtiel voegt Calvijn hier aan toe dat wie zijn definitie niet aanvaardt wel heel onbeschaamd moet zijn (Calvijn, 2009a, p. 300). En zie daar, Johannes Eck verklaart in zijn De Primatu Petri dat de apostel Petrus wel boven de andere apostelen uitsteekt omdat hij door de Heere Jezus apart is genomen en deze sleutels persoonlijk heeft gekregen. De manier waarop Calvijn hierop tegen Eck ingaat, is veelzeggend. Hij citeert Cyprianus en Augustinus. Dit laat aan de ene kant de eruditie en belezenheid van Calvijn zien en aan de andere kant dat de reformatie geen nieuwe beweging wil zijn, maar juist een terugkeer naar de kerk van vroeger dagen. Het is daarom veelzeggend dat Calvijn in paragraaf 16 van hetzelfde hoofdstuk Eck ervan beschuldigt dat deze zowel Gods Woord als de leer van de vroege kerk heeft verlaten (Calvijn, 2009a, p. 310).

In boek IV besteedt Calvijn dus veel aandacht aan de claim van de rooms-katholieke kerk dat zij het mandaat heeft om het lichaam van Christus op aarde te besturen. Toch is dit niet het enige waar Calvijn moeite mee heeft. Hoewel Calvijn bij velen bekend staat als de theoloog die vooral aandacht had voor de uitverkiezing, is dit beeld niet correct. Calvijn was bovenal een prediker in dienst van een drie-enig God (Baars, 2004, p. 77). Hoewel Calvijn een evenwichtige kijk op de drie Personen voorstond, had hij veel aandacht voor de pneumatologie, ofwel de leer van de Heilige Geest (Selderhuis, 2008, p. 337). Niet voor niets wordt Calvijn daarom wel de ‘theoloog van de Geest’ genoemd. Het is de Heilige Geest Die de kerk in alle waarheid leidt. De rooms-katholieke kerk in de dagen van Calvijn claimde dat de concilies van de kerk door de Heilige Geest werden bestuurd en dat de dogmatiek die daaruit voortkwam dus onfeilbaar was. Calvijn vond dat de rooms-katholieke kerk het Woord van God hiermee ondergeschikt maakte aan haar eigen grillen (Hall, 2008, p. 400). Hij zegt hierover het volgende: “Ze beschouwen het als een uitgemaakte zaak dat een algemeen concilie een waar beeld van de kerk is. Op basis van dit uitgangspunt stellen ze dan ook meteen maar vast dat zulke concilies rechtstreeks door de Heilige Geest geregeerd worden en daarom niet kunnen dwalen. […] Want naar hun mening is het aan de kerk om nieuwe geloofsartikelen te maken.” Het laat zich raden wie Calvijn tussen de regels door aanvalt: Johannes Eck.

Calvijn en polemiek
Voordat we kijken naar het tweede werk van Eck wat Calvijn aanvalt, is het misschien goed om een pas op de plaats te maken. Want waarom is Calvijn zo fel tegen zijn tegenstanders? Wat dreef hem toen hij zijn polemische geschriften schreef? Zoals gezegd, was theologie voor hem een zaak van waarheid en leugen. Wie volgens Calvijn inging tegen het getuigenis van Woord en Geest diende stevig aangepakt te worden (Waterink, 1943, p. 3). In onze postmoderne tijd komt zijn aanpak wellicht wat rigide over. Hoewel ook wij geloven dat ‘waarheid’ wel bestaat en dat deze ook bewaard dient te worden, (Depositum Custodi) is het bewust opzoeken van de confrontatie geen gemeengoed binnen de gereformeerde gezindte. We zouden vreemd opkijken als de Documentum of de periodieke uitgave van ons kerkverband telkens opnieuw gevuld zou worden met polemische artikelen waarbij mensen met naam en toenaam voor stakkers, redeloze beesten, farizeeërs, paapse bijgelovigen en apen zouden worden uitgemaakt. Calvijn deed dit wel en was ervan overtuigd dat hij de kerk daarmee een dienst bewees. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het schrijven van polemische geschriften, al dan niet met scheldwoorden, in Calvijns tijd vaker voorkwam. Toch was Calvijn in vergelijking met andere reformatoren uit zijn tijd wel een van de felste als het aankwam op het verdedigen van de protestantse leer. Volgens Calvijnkenner M.G.K. van Veen was er dan ook weinig voor nodig om een tegenstander van Calvijn te worden (Selderhuis, 2008, p. 184). Zijn felle aard en onbeweeglijke geest, die hierbij om de hoek kwamen kijken, heeft hij van zijn vader geërfd (Dowley, 1990, p. 380). Toch is het niet voldoende om Calvijns felle uithalen enkel en alleen toe te schrijven aan diens karakter. Daarmee zouden we Calvijn tekort doen. Het was de protestantse theologie die Calvijn met hand en tand wilde verdedigen en die hem dreef tot het bestrijden van iedereen die hiertegen inging. Hierbij gebruikte Calvijn alle middelen die hem voorhanden waren. Zo bestreed hij zijn tegenstanders in traktaten, per brief, vanaf de kansel en via het debat. In het geval van de dopersen, Bolsec en Servet werkte Calvijn zelfs met de overheid samen om hun leer te bestrijden.

Maar niet alleen rooms-katholieke theologen werden op de korrel genomen, ook andere reformatoren en voorvechters van het protestantisme(!). Wat te denken van Calvijns metgezel van het eerste uur Louis du Tillet (?-1570), de Zürichse reformator Heinrich Bullinger (1504-1575) en Calvijns voormalige secretaris François Bauduin (1520-1573). Allen raakten zij in onmin bij Calvijn. Alleen in het geval van Bullinger kwam er, op diens eigen initiatief, verzoening. Dat Calvijn ook van vergeving wist, blijkt uit het feit dat er een hartelijke vriendschap en goede samenwerking tussen de twee ontstond (Schippers, 1959, p. 162). Met de anderen was de breuk blijvend. Hoewel de oorzaak van de ruzie varieerde van het te gematigd zijn in de ogen van Calvijn tot het aanhangen van een verkeerde leer, was het vooral de radicaliteit van de persoon van Calvijn die tot de botsingen leidde, aldus Van Veen (Selderhuis, 2008, p. 184).

Aan de andere kant was Calvijn ook een man die zwak kon zijn. Ook hij kon alleen maar van vrije genade leven. Wie zijn verklaring van de Psalmen leest, vindt daarin de echo van een diep geestelijk leven. In eerste instantie wilde Calvijn deze verklaring  helemaal niet laten publiceren. J. van der Haar schrijft daar het volgende over: “Hij heeft getwijfeld en geaarzeld om deze binnenzijde van zijn geloofsleven aan anderen te laten zien. Hij bleef ook daarin de bescheiden, schuchtere jongeling van weleer” (Van der Haar, 1960, p. 80). Calvijn was dus ook een nederig mens die zichzelf had leren kennen voor God. Gods Woord houdt de mens een eerlijke spiegel voor en ook Calvijn heeft in deze spiegel gekeken (Van Eck, 1992, p. 69). Dat maakte hem een beminnelijk en pastoraal bewogen mens. In zijn nimmer aflatende ijver heeft hij velen een hart onder de riem gestoken door ze te wijzen op de redding die er is in Jezus Christus. Wie deze Christus ook nodig had leren krijgen, vond in Calvijn een vriend en broeder (niet voor niets kreeg in 1535 de Franse inleiding tot het Nieuwe Testament de titel: ‘Aan allen die Jezus Christus liefhebben’(Balke, 2008, p. 67)). Maar wie de prediking van het kruis in de weg stond, op wat voor manier dan ook, kon rekenen op de volle laag van de vertoornde professor uit Frankrijk.

Calvijn als zwak in zichzelf en hard voor anderen. Deze twee beelden lijken onverenigbaar, maar niets is minder waar. De reformator uit Genève was voor zichzelf net zo streng als voor anderen. Hij voelde zich geroepen om net als een oudtestamentische profeet te strijden voor Gods zaak (Selderhuis, 2008, p. 192). Velen hebben troost geput uit Calvijns radicaliteit. En waar de rooms-katholieke kerk haar Johannes Eck van weleer vergeten lijkt, plukt de kerk van de reformatie nog elke dag de vruchten van het werk van Calvijn. Toch hoeven we Calvijns scheldkanonnades, zeker in het licht van de Bergrede, niet goed te praten. Wel is het goed om ons te realiseren dat Calvijn uit een andere tijd kwam dan de onze en dat hij als humanist gewend was om zijn tegenstanders met felle uithalen tegemoet te treden. Maar bovenal mogen we de Heere dankbaar zijn voor de zegen die Hij aan Zijn kerk heeft willen schenken door de persoon van Calvijn.

Enchiridion
Het tweede werk waar Calvijn tegen ingaat is het Enchiridion. Dit werk van Johannes Eck wordt, in tegenstelling tot De Primatu Petri, naast boek IV ook in boek II en III aangehaald. In boek II wordt het Enchiridion aangehaald in hoofdstuk 5 waar het gaat over de weerleggingen die vaak ter verdediging van de vrije wil gemaakt worden (Calvijn, 2009b, p. 313). Ook hier bestrijdt Calvijn Eck met een beroep op de kerk van vroeger tijden, maar gaat ook zelf diep op deze materie in. Dit doet Calvijn onder andere door een aantal tekstplaatsen te bespreken die de voorstanders van de vrije wil aanhalen. Hij is zelfs bereid om argumenten van de tegenstanders die een beroep doen op de apocriefe boeken te bespreken. Onder andere Jezus Sirach 15:14-17 (NBV) wordt behandeld: “Als je het wilt kun je de geboden naleven, hem trouw zijn omdat je daarvoor kiest. Hij heeft je vuur en water voorgezet: strek je hand uit naar wat je verkiest. Vóór de mens liggen het leven en de dood, hij krijgt waar hij voor kiest”. Hoewel Calvijn er geen misverstand over laat bestaan dat hij het gezag van de schrijver van dit boek twijfelachtig vindt, is hij best bereid om Eck ook in deze van repliek te dienen. Het moge waar zijn dat de mens goed geschapen is en inderdaad na zijn schepping het vermogen bezat om zich het leven of de dood te verwerven, maar dit bewijst volgens Calvijn helemaal niet dat de mens nu nog een vrije wil bezit. Diegene die dit beweert, neemt de ernst van de zondeval niet serieus. Hierbij spreekt Calvijn impliciet Johannes Eck aan en expliciet de schrijver van het boek Jezus Sirach, “wie hij ook is” (Calvijn, 2009b, p. 335).

In boek III van de Institutie gaat het over de wijze waarop wij deel krijgen aan de genade van Christus, welke vruchten daaruit voor ons voortkomen en wat dit in ons uitwerkt (Calvijn, 2009b, p. 524). Het volkomen en eenmalige offer van Christus, waardoor de mens zonder enige verdienste zijnerzijds zalig kan worden, behoort tot de kernnoties van de reformatie. Deze overtuiging vormt de rode draad van boek III en Calvijn valt alles en iedereen aan die hier tegenin gaat. Zo ook Johannes Eck. De mens wordt niet op grond van zijn werken gerechtvaardigd (Calvijn, 2009b, p. 771). Het zijn ook niet de werken van de mens die God tot barmhartigheid bewegen. Calvijn ageert hier fel tegen Eck en de rooms-katholieke theologen die de kern van het Evangelie proberen te verdraaien. In III.17.11 gaat Calvijn in op een vraag waar Luther ook mee geworsteld heeft, namelijk of Jakobus en Paulus tegenover elkaar staan. Volgens Eck worden de kernnoties van de reformatie, namelijk het Sola Gratia en Sola Fides tegengesproken door Jakobus, maar Calvijn laat zich hierdoor niet van de wijs brengen. Zowel Jakobus als Paulus zijn dienaren van Christus en mogen daarom niet met elkaar in tegenspraak gebracht worden. Het enige wat Eck en de zijnen met dit punt bereiken, is dat ze het geloof en de rechtvaardigmaking van elkaar loskoppelen en onzekerheid zaaien in de gewetens van mensen. “En die armzalige overwinning zullen ze dan alleen nog maar behalen, waar het licht van de waarheid gedoofd is en de Heere hen de duisternis van hun leugens laat verspreiden” (Calvijn, 2009a, p. 23).

Het tweede punt in boek III waarop Calvijn Eck aanvalt, is dat van het gebed. Calvijn noemt Eck en anderen bedriegers die beweren dat gestorven gelovigen middelaars tussen God en de mensen op aarde kunnen zijn. Sarcastisch voegt hij hieraan toe: “Het is bepaald een vriendelijke behandeling die ze Hem geven, als ze Hem maar zo’n klein beetje eer afnemen!” (Calvijn, 2009a, p. 83) Christus komt als Middelaar alle eer toe en wie Zijn voorspraak durft te ontheiligen met de verdiensten van gestorven mensen, kan maar beter geen openbare gebeden meer besluiten met ‘door Christus, onze Heere’. Ook dit is  een rechtstreekse aanval op het Enchiridion van Johannes Eck.

Eck beweerde ook dat de heiligen een bijzonder voorrecht genoten omdat zij verhoord werden door God. Hieruit leidt hij vervolgens af dat de gelovigen op aarde via de heiligen in de hemel tot God moeten naderen. Calvijn reageert hierop door een aantal Schriftplaatsen te citeren en deze in hun context uit te leggen. Het gaat hier, volgens hem, om de kracht van een vroom en zuiver gebed aan te tonen. Niets meer en niets minder. Deze domheid (van Eck!) is nog minder te verontschuldigen volgens Calvijn, omdat ze als het ware opzettelijk al die aanwijzingen in de Schrift lijkt te negeren (Calvijn, 2009a, p. 91). Even verderop noemt hij Eck, hoewel niet bij name, een rechtsverdraaier, die zijn tong verhuurt om het pausdom te verdedigen. De redenatie van Eck en andere rooms-katholieke theologen vindt Calvijn maar onbeschaamd en in het geheel niet sterk. De voorbede door heiligen is bijgeloof wat uit ongeloof geboren is, want men stelt zich niet tevreden met Christus als voorbidder (Calvijn, 2009a, p. 93).

Tot slot wordt het Enchiridion ook in boek IV van de Institutie aangevallen. Dat is ook niet verwonderlijk aangezien de ecclesiologie (kerkleer) van Calvijn en die van Eck radicaal van elkaar verschilde, al was het alleen maar over de vraag wie het h(H)oofd van de kerk is. In dit boek behandelt Calvijn een flink aantal thema’s. We behandelen hier alleen kort de mis. Het valt direct op dat Calvijn hier op zijn felst tekeer gaat tegen Eck. De leer die Eck verspreidt, is van de duivel en dient daarom “als een rookgordijn” verdreven te worden (Calvijn, 2009a, p. 611). Calvijn vat zijn bezwaren tegen Eck en de rooms-katholieke mis als volgt samen: “Want ik wil iedereen tot het besef brengen dat de mis, opgevat in de meest uitgelezen, zuivere gestalte waarop zij voor zichzelf aanspraak kan maken, zonder alles wat er verder nog bijkomt, van de wortel tot de kruin, barst van allerlei goddeloosheid, godslastering, afgoderij en heiligschennis” (Calvijn, 2009a, p. 624). Christus’ offer aan het kruis is eeuwig genoeg. Johannes Calvijn bestreed daarom alles en iedereen wat hier tegenin ging. Of het nu de duivel, de rooms-katholieke kerk, Johannes Eck of zijn eigen vlees was. Aan ons als lezers anno 2015 de vraag: ‘Kennen wij deze heilige ijver voor Gods eer en majesteit?’


Bibliografie
Apperloo-Boersma, K., Selderhuis, H.J. (2009). Calvijn en de Nederlanden, Instituut voor Reformatieonderzoek Apeldoorn. Alblasserdam: Drukkerij Verloop.
Baars, A. (2004). Om Gods verhevenheid en Zijn nabijheid: De Drie-eenheid bij Calvijn. Kampen: Kok.
Balke, W., Klok, J.C., Van 't Spijker, W. (2008). Johannes Calvijn: zijn leven, zijn werk. Kampen: Kok.
Calvijn, J. (2009a). Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet (Vol. 2). Houten: Den Hertog.
Calvijn, J. (2009b). Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, vertaling: C.A. de Niet (Vol. 1). Houten: Den Hertog.
Calvin, J. (1960). Institutes of the Christian religion, translation: J.T. McNeill (Vol. 2). Philadelphia: Westminster Press.
Cottret, B. (2005). Calvijn: Biografie. Kampen: Kok.
De Boer, E.A. (1986). Loflied en hekeldicht: de geschiedenis van Calvijn's enige gedicht, het Epinicion Christo cantatum van 1 januari 1541. Haarlem: AcaMedia.
De Greef, W. (1993). The writings of John Calvin: an introductory guide. Michigan: Baker Books.
Dowley, T. (1990). The History of Christianity. Oxford, England: Lion Pub.
Hall, D.W., Lillback, P.A. (2008). A theological guide to Calvin's Institutes: essays and analysis. New Jersey: P & R Publishing.
McGrath, A.E. (1990). A life of John Calvin: a study in the shaping of Western culture. Oxford: Blackwell Publishers Ltd.
Schippers, R. (1959). Johannes Calvijn, zijn leven en zijn werk. Kampen: Kok.
Selderhuis, H.J. (2008). Calvijn: handboek. Kampen: Kok.
Van der Haar, J. (1960). Het geestelijke leven bij Calvijn. Utrecht: De Banier.
Van Eck, J. (1992). God, mens, medemens : humanitas in de theologie van Calvijn. Franeker: Van Wijnen.
Waterink, J. (1943). Uren met Calvijn. Baarn: Hollandia Drukkerij.
Wickersham, J.K. (2012). Rituals of prosecution the Roman inquisition and the prosecution of philo-Protestants in sixteenth-century Italy. Toronto: University of Toronto Press.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22