Inleiding JV GG Beekbergen, Een wonderlijke ontmoeting tussen een zondares en haar Zaligmaker

Geachte aanwezigen,

Mij is gevraagd om de reeks van inleidingen over het Bijbelboek Ezechiël te onderbreken met een inleiding over vrije stof. Over een onderwerp hoefde ik niet lang na te denken. In de zomervakantie heb ik het prachtige boekje ‘A Heavenly Conference between Christ and Mary’ van de puritein Richard Sibbes gelezen. Wat vrij vertaald zou je dit boekje in het Nederlands de titel ‘Een hemels gesprek tussen Christus en Maria’ kunnen geven. Dit boekje van 167 bladzijden is geheel gewijd aan Johannes 20:16-17, waar staat: ‘Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester. Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God.’ In deze inleiding wil ik Johannes 20:11-18 onder de loep nemen en dan in het bijzonder deze twee verzen.


Lezen: Johannes 20:11-18

In het voorafgaande hoofdstuk, Johannes 19, lezen wij dat de Heere Jezus gekruisigd is. Dit moest door de joodse religieuze leiders met spoed gebeuren om Hem voor de sabbat begraven te hebben. Ons tekstgedeelte vindt plaats op zondagmorgen. Op de eerste dag van de week, zo lezen we in vers 1. Op die dag mochten de joden hun gewone werkzaamheden weer oppakken.[1] Zo ook Maria Magdalena. De vrouw bij wie Jezus zeven duivelen uitwierp (Luk. 8:2). Zodra het kan vertrekt zij richting het graf. Nog vol van verdriet vergeet Maria dat zij nooit de zware steen van het graf zal kunnen krijgen. Groot is dan ook haar schok als ze bij het graf komt en ziet dat de steen is weggerold. Direct maakt ze rechtsomkeert en vertelt het tegen Petrus en Johannes. Ook zij haasten zich naar het graf en zien dat de steen is weggerold en het graf leeg is. In vers 10 van Johannes 20 lezen we dat ze naar huis terugkeren. Wat zal er door hun gedachten gegaan zijn?!

Maria Magdalena blijft echter vertwijfeld achter. Haar liefde tot de Zaligmaker weerhoudt haar om met de discipelen mee te gaan.[2] Hier ligt al een eerste les in voor ons. Gelovigen hebben niet allemaal dezelfde mate van geloof, hoop, kennis of wijsheid. Maar het is een zeker feit dat zij die Christus het vurigst liefhebben en het dichtst bij Hem blijven, de meest zoete gemeenschap met Hem zullen hebben door de inwerkingen van de Heilige Geest.[3]

Maar dit alles beseft Maria nog niet. Ze huilt. Ze huilt niet alleen omdat Jezus gestorven is, maar omdat Zijn lichaam verdwenen is. In het oude oosten werd het als een grote belediging gezien als er niet respectvol met een overledene werd omgegaan. Toch blijkt al snel uit het Evangelie van Johannes dat het hier niet om een ordinaire grafroof gaat. Als Maria vertwijfeld bukt om zich opnieuw ervan te vergewissen dat het lichaam van Jezus echt weg is, ziet ze opeens twee engelen in witte klederen zitten. Of ze door heeft gehad dat dit engelen waren denk ik niet. Het is namelijk opvallend dat ze er niet van schrikt, zoals zo vaak in de Bijbel staat. Ze was zo overstelpt door haar verdriet, zo in gedachten bezig met Jezus, dat ze zichzelf niet de tijd gunt om goed naar deze hemelse wezens te kijken.[4]

In vers 12 lezen we dat er een engel aan het voeteneinde zit en een aan het hoofdeinde waar de Heere Jezus gelegen heeft. In het oude oosten lagen de overledenen die bijgezet werden in een duur graf, vaak op een soort stenen bank aan de zijkant van het graf. Op deze bank zitten de engelen. Naast hen liggen de doeken waarin de Heere Jezus is begraven. Deze doeken zijn niet ruw afgeworpen of verdwenen zoals bij een grafroof zou gebeuren, maar ze liggen keurig bijeen en de zweetdoek die op Jezus’ hoofd was ligt op een aparte plek opgerold. Dat de engelen zitten is niet toevallig. Hiermee geven ze aan dat hun grote taak, namelijk het boodschapper zijn van Gods blijde Evangelieboodschap nu in handen ligt van de mensen. Dat zal ook duidelijk blijken op de Pinksterdag. De Heere wil mensen gebruiken om de boodschap van heil over de wereld te brengen. 

Maar dit alles heeft de verdrietige Maria nu nog niet door. De tranen stromen over haar wangen. De engelen vragen waarom ze huilt. Vrouw! Wat weent gij? Het is alsof ze willen zeggen: gekende des Heeren, als er iemand is die geen reden heeft om te huilen bent u het! Maar Maria ziet het niet. Ze kijkt alleen naar wat voor ogen is. Haar geloofsogen zijn gesloten. Haar Bijbelkennis laat haar in de steek. Ze had het kunnen weten. Maar op dit moment is alles duister. Dat kan nog steeds zo zijn in het leven van Gods kinderen. Als de Heere Zijn aangezicht voor hen bedekt. Als Hij Zich terugtrekt door eigen schuld of als beproeving, krimpen Gods kinderen ineen. Dan weten ze zich geen raad.

Vrouw! Wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. Wat een heerlijke belijdenis! ‘Mijn Heere’. Dat kon Maria met recht zeggen. Hij was haar Zaligmaker geworden. Zij had naar Hem niet gevraagd, maar God had wel naar haar gevraagd. Ze mocht het zeggen. De Heere is mijn Herder (Ps. 23:1). Mijn liefste is mijn, en ik ben Zijn (Hoogl. 2:16).

Maria is haar Jezus kwijt. Dat is de reden waarom ze huilt. Ze vertelt dit aan de engelen, maar wacht hun reactie niet af. Ze draait zich alweer om, rusteloos als ze is. Maar met dat ze zich omdraait staat ze oog in oog met haar Zaligmaker. Haar Jezus, Die ze zo lief had gekregen. Haar Jezus, Die tot haar afgrijzen genageld werd aan het kruis. Haar Jezus, van Wie ze dacht dat Hij sterker was dan wie dan ook werd zwaargehavend aan het vloekhout gehangen. De plek die zij had verdiend, kreeg Hij. Met deze Jezus staat ze nu oog in oog. En ze heeft het niet door.

Waarom herkende ze Jezus niet? De commentaren geven hier een aantal redenen voor. Het zou kunnen komen omdat haar ogen vol tranen zaten. Of misschien omdat het nog niet helemaal licht was in de hof van Jozef van Arimathea. Toch vind ik deze verklaringen niet heel overtuigend. We lezen namelijk bij meer verschijningen van de Heere Jezus dat mensen Hem of niet herkenden of twijfelden dat Hij het was. Hij had nog steeds een menselijk lichaam van vlees en bloed en droeg nog steeds de littekens, of moet ik zeggen eretekens, in Zijn lichaam. Maar Hij had ook een verheerlijkt lichaam. Een lichaam waarmee Hij plotseling door gesloten deuren kon verschijnen. Jezus was dus Dezelfde, maar had een ander menselijk lichaam gekregen. Dat was de reden dat Zijn volgelingen Hem niet meteen herkenden. Er was een extra openbaring voor nodig. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Emmaüsgangers, na het breken van het brood, of bij Maria, na het uitspreken van haar naam.[5]

Maar zover is het nog niet. Eerst stelt Jezus aan Maria een vraag. 'Vrouw, wat weent gij?' Bijzonder, om deze woorden zo te horen. Dit zijn de eerste woorden die Jezus na Zijn opstanding tegen een mens heeft gesproken. Na deze eerste vraag stelt Jezus nog een tweede vraag. ‘Wien zoekt gij?’ Het is alsof Jezus vraagt wie zij zoekt onder de doden. Bent u vergeten Maria, dat Hij die u zoekt macht heeft om het leven weer op te nemen en dat Hij heeft gezegd dat Hij zou opstaan?! In deze vragen ligt iets van een mild verwijt aan het adres van deze godvruchtige vrouw.[6] Natuurlijk wist Christus dat zij Hem zocht, maar door haar deze vragen te stellen wil Hij haar herinneren aan Zijn eerdere woorden. Maar Maria merkt het niet, zo verscheurd als ze is door haar verdriet.

Vertwijfeld geeft Maria antwoord op de vragen van de, voor haar, Onbekende. Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. Heere, is hier geen aanspraak voor God, maar betekent zoveel als meneer. Zo zou een joodse vrouw in die tijd een joodse man aanspreken. Maria dacht namelijk dat het de hovenier, ofwel de tuinman, was die werkte in de hof van Jozef van Arimathea. Het is opmerkelijk om te lezen dat Maria helemaal vergeet om de Naam van Jezus te noemen. Kijk maar in vers 15. Zo gij Hem weg gedragen hebt. Zo door de war is ze. Maria vraagt waar de tuinman Jezus heeft neergelegd en ze vertelt Hem er meteen bij dat ze Zijn lichaam weer weg zal nemen. Maria denkt er niet over na dat dit lichaam veel te zwaar zal zijn voor haar alleen. De liefde tot Christus dringt haar. Herkennen wij iets van deze vurige liefde voor Christus? Wat is ons hart van nature, maar ook na ontvangen genade, vaak koud voor de Zaligmaker.[7] Laten we maar veel bidden om een hart vol liefde voor Christus. Hij is het zo eeuwig waard!

Maar hoewel Maria de woorden van Christus over Zijn opstanding niet had begrepen, heeft ze wel haar liefde tot Hem getoond. Haar blijdschap zal nu onbepaald, door het licht dat van Zijn aanschijn straalt ten hoogte toppunt stijgen (Ps. 68:2, bewerkt). Hoor, daar klinkt het uit de mond van Hem, van Wie ze dacht dat ze nooit meer wat zou horen: ‘Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester.’ 

Jezus noemt haar naam, Maria, zoals Hij haar zo vaak aangesproken had. Slechts een woord en het leven van deze vrouw gaat op de kop. Haar hart is net als een vulkaan die tot uitbarsting komt. Het loopt over van liefde. Rabbouni. Dit betekent overigens geen Meester, maar 'mijn Meester'.[8] Wat een wonderlijke ontmoeting tussen deze zondares en haar Zaligmaker! Ze zal het nooit vergeten zijn. 

Het waren niet de twee engelen die Maria konden geruststellen. Slechts de stem van haar Zaligmaker kon haar weer levensvreugde geven. Ook hierin ligt voor ons een les. Rusten wij op onze gevoelens, onze werken, wat mensen van ons vinden, of alleen op het Woord gesproken en toegepast door God Zelf?

Maria! Rabbouni! Beide spraken slechts één woord. Waarom? Richard Sibbes, de puritein aan wiens boek ik veel heb mogen hebben, zegt hierover het volgende: ‘U vraagt zich misschien af waarom ze beiden maar een woord spraken. Geliefden, Jezus was aangedaan. Ook Maria was aangedaan. Een woord was voldoende. Christus kent alle sterren bij name, Hij kent elk mens bij name, zelfs onze haren heeft Hij geteld.’[9]

Toch heeft de Heere even gewacht voordat Hij Zich aan Maria bekend maakte. Waarom zou Hij dat doen? Om Maria, maar ook ons, te leren om alleen op het gesproken Woord te vertrouwen. De Heere kan Zijn kinderen ook beproeven door Zichzelf wat terug te trekken uit hun leven. Op die momenten beproeft de Heere Zijn volk of ze door het geloof in plaats van door aanschouwen kunnen leven. Hun geduld wordt dan tot het uiterste beproefd (Jak. 1:4). Zo wil de Heere de ijver om Hem te zoeken weer opwekken in Zijn kinderen als Hij Zich soms voor een tijd terugtrekt. Maar wat zijn ze vol vreugde als de Heere Zich weer openbaart in hun leven door Woord en Geest. Dan leren ze iets kennen van de vreugde van Maria!

Misschien zit u op dit moment wel in een donkere fase in uw geestelijk leven. Uw eerste liefde is bekoeld en u ervaart de vertroostingen van Gods nabijheid niet meer. Luister dan naar Sibbes. Hij raadt u aan om te volharden in het gebed. De Heere Jezus kan niet lang wegblijven als Hij ziet dat Zijn volk Hem zo mist. Net als Jozef zich niet lang goed kon houden en het uitriep: ‘Ik ben Jozef!’, zo zal de Heere Jezus Zich uiteindelijk weer openbaren. Bid dan maar de woorden van Psalm 63: ‘O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen (Ps. 63:1,7).

Maar of wij nu zeker zijn van ons aandeel in Christus of niet, we moeten Hem zoeken. Zoeken zoals Maria dat deed. Vroeg in de morgen. Onder tranen. Met heel ons hart. Want alleen Hij kan het deksel van ons aangezicht wegnemen. 

Rabbouni. Mijn Meester. Ziel van mijn ziel, leven van mijn leven, mijn vreugde, mijn rots, mijn alles. In gedachten zien we Maria wankelend op Jezus aflopen. Maar dan gebeurt er iets opmerkelijks. Jezus zegt tot haar: Raak Mij niet aan. Hij geeft er ook een reden bij. Want ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader. Betekent dit dat na Zijn opstanding niemand Zijn verheerlijkt lichaam mocht aanraken? Nee, want nog geen week later nodigt Hij Thomas uit om zijn hand in Zijn zij te steken (Joh. 20:27).  

Wat was dan de reden dat Maria Jezus niet mocht aanraken? Omdat Maria op dat moment te aards over Jezus dacht. Ze wilde op dezelfde voet verder gaan met Hem. Op dezelfde vertrouwelijke manier als toen ze olie over Zijn hoofd goot. Maar Hij was dan wel dezelfde Persoon, de zaken lagen nu anders. Toen ze olie over Jezus’ hoofd goot was Hij in de dagen van Zijn vernedering. Nu zijn de dagen van Zijn verheerlijking aangebroken. Daar hoort ook een andere manier van gemeenschap, van verbinding, bij. Anders gezegd, Maria moet leren dat ze voortaan op een andere manier contact met de Heere Jezus mag hebben. 

Laten we vers 17a nog een keer aandachtig lezen. Jezus zeide tot haar: Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgevaren tot Mijn Vader. Als we goed lezen, zien we dat Jezus Maria nu verbiedt om Hem aan te raken, omdat Hij nog niet is opgevaren tot Zijn Vader. Met andere woorden, als Hij is opgevaren mag ze Hem wel aanraken.[10] Want wat wordt eigenlijk bedoeld met aanraken? Aan de ene kant het fysieke aanraken, maar aan de andere kant het aanraken met de hand van het geloof. Het is als Augustinus eens zei: 'Stuur uw geloof naar de hemel en u raakt Christus aan'. Door het geloof omhelzen wij, met eerbied gesproken, Christus. Daarom leven Gods kinderen door het geloof en (nog) niet door aanschouwen. Daar zijn onze zondige lichamen nog niet geschikt voor. Pas op de nieuwe aarde zullen wij Christus zien van aangezicht tot aangezicht.

Maar lang krijgt Maria niet de tijd om hier over na te denken. Christus stuurt haar op pad met een opdracht. Ga heen tot Mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. Ook dit is opvallend. Christus heeft, met eerbied gesproken, liever dat Maria een goed werk aan de broeders doet dan op dit moment aan Hem. De discipelen zitten op dit moment in grote spanning. Waar is het lichaam van de Heere Jezus gebleven? Ze weten het niet. Wat ze wel weten is dat hun geweten hen aanklaagt. Allen hadden ze Hem verlaten. 

Ook hier zijn weer lessen uit te trekken. Ten eerste, uit het feit dat een vrouw werd gezonden. Maria zou de apostelen onderwijzen over de grote leerstukken uit de christelijke leer, namelijk die van Christus’ opstanding en hemelvaart. Door een vrouw kwam de dood in de wereld en door een vrouw werd het leven verkondigd aan de discipelen. Dit leert ons dat wij nooit naar de boodschapper, maar altijd naar de boodschap moeten kijken, aldus Sibbes. Net zoals Elia het vlees niet weigerde, omdat het door de raven gebracht werd (1 Kon. 17:4). 

Ten tweede, is het opvallend en diep ontroerend dat Christus over Zijn broeders spreekt. En dat terwijl zij Hem allemaal hadden verlaten en zelfs verloochend. Voordat Christus aan het kruis ging, heeft Hij ze vrienden, dienstknechten en discipelen genoemd (Joh. 15:15). Maar pas na Zijn opstanding noemt Hij ze broeders. Wat ligt hier een ruimte in! Uit vrije liefde kwam Christus naar de aarde. Uit vrije liefde stierf Hij aan het kruis. Uit vrije liefde kwam Hij uit het graf. Uit vrije liefde zocht Hij de bange discipelen weer op. Uit vrije liefde laat Hij elke zondag in onze kerken de boodschap van vrije genade verkondigen. 

En wat een troost ligt hierin voor Gods volk! Zoals de broers van Jozef mochten weten dat ze een broer hadden die de tweede man in het koninkrijk van Egypte was, zo mogen zij weten dat ze een ‘tweede Man’ hebben, Die zit aan de rechterhand van God de Vader.

Maria moet dus gaan naar de broeders van de Heere Jezus. Hij heeft hen vrijgekocht en vanaf dat moment zijn ze met recht Zijn broers. Voordat Christus aan het kruis ging, kon Hij dat nog niet zeggen. Toen was de verzoening nog niet tot stand gebracht.

Maar welke boodschap moet Maria Magdalena brengen? Dat Christus gezegd heeft: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. Als we Christus kennen is Zijn Vader ook onze Vader. Het is dus niet genoeg dat de Heere Jezus ons vlees aannam. Wij moeten ook van hetzelfde vlees als Hem worden. Als we in Christus geloven, zijn we met Hem verborgen in God (Kol. 3:3). En dan kan het weleens donker zijn, kunnen er aanvechtingen zijn, verzoekingen, zonden, maar dan zijn we wel veilig. Dan kunnen we soms door donkere dalen en diepe zeeën heen moeten. Maar de zoetste openbaringen van Christus komen vaak in de donkerste tijden. Net als moeders hun kinderen meer troost bieden als ze ziek zijn, dan wanneer ze gezond zijn. Maar hoe kan het dat Christus Zijn discipelen niet boos aanspreekt, maar liefdevol? Welke lessen liggen hierin?

Ten eerste dat de liefde van Christus voor een arme, vermoeide en aangevochten ziel zeer gepast is. Wanneer ze gezondigd hebben en Christus onrecht hebben aangedaan, brengt dit ze in de schuld. Christus vergeeft dan niet alleen de zonden, Hij vergeet ze ook. Hij noemt zo’n ziel broeder of zuster. Dat is als regen na een grote droogte. ‘Heere, ik ben van u gevallen’. ‘Maar Ik ben niet van u gevallen, ziel’, zegt de Heere. Petrus verloochende Jezus. Maar Jezus verloochende Petrus niet. 

Ten tweede leren we hieruit dat Christus’ liefde vrij valt. Onze woestijn kan Zijn liefde niet uitdrogen. Christus stierf voor Zijn vijanden. Voor hen die niet naar Hem vroegen en naar Hem niet zochten. Zou Hij hen, u?, dan weigeren die Hem zoeken als een rantsoen voor hun ziel? Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. De gebrokene van hart, die geen rechten meer heeft, vindt een genadige Christus. Zij die rechthebbend de toevlucht tot Christus nemen, zullen Hem vinden als Rechter en niet als Broeder. Zij die niet willen buigen voor Zijn genade, zullen Zijn toorn ontmoeten. Zij die niet onder Zijn scepter willen leven, zullen Zijn roede ontmoeten die hen aan stukken zal slaan.

Maar hoe weet ik of ik een kind van God ben? Hier zijn vele Bijbelse antwoorden op te geven. Een van de beelden die de Bijbel gebruikt zijn de grafdoeken van Christus. Die bleven achter in het graf. Als wij in Christus geloven zijn wij met Hem gestorven, begraven, opgestaan en ten hemel gevaren. Onze klederen van eigen- en ongerechtigheid blijven voorgoed achter in het graf. Waar er genade in het hart is, zal de ziel meer en meer met Christus opstaan en bedenken de dingen die boven zijn. 

Zo’n ziel krijgt ook meer en meer de voorbede van de Middelaar nodig. Elke dag doen wij zonden en elke dag hebben wij de voorspraak van Christus nodig. Wij hebben een Vader in de hemel die weet wat wij van node hebben, zegt Christus in de Bergrede (Mat. 6:8). Hij wil ons alles geven wat wij nodig hebben als wij Hem daarom vragen. Niet alleen een gebroken hart, maar ook een geest van leven en ijver in Zijn dienst.

Zijn wij al een kind van God? Dragen wij het beeld van de ‘tweede Adam’ in ons om? Hebben wij het geduld en de nederigheid van Christus? Geven onze woorden weer wat er in ons hart omgaat? Laten we goed bedenken wat een wonder het is dat de Heere zondige mensen tot Zijn zonen en dochteren wil aannemen. Hij had het niet nodig om verraders, rebellen, vijanden tot Zijn zonen en dochteren te maken.[11] Toch wilde Hij dat doen uit grondeloze zondaarsliefde. 

Maria moest naar de discipelen toegaan. De boodschap die ze moest overbrengen, zoals gezegd, luidde: Ik vaar op tot Mijn Vader en uw Vader, en tot Mijn God en uw God. God de Vader, de eerste persoon van de Drie-eenheid is dus in eerste instantie de Vader en God van de Heere Jezus. Ook hier ligt een belangrijke les in. Alle zegeningen die wij als mensen ontvangen, ontvangen wij vanwege het volmaakte offer van Christus. Hij is de ware Aäron, wij zijn slechts de zomen van Zijn mantel. De olie wordt eerst op het hoofd van de meerdere Aäron uitgestort en stroomt dan pas langs de mantel. Het is een grote troost te weten dat Gods liefde allereerst gericht is op de Zoon. Dat is een zeker fundament. Als God ons liefheeft door Jezus Christus, worden wij ook door Jezus Christus gezegend. Deze zegeningen zijn eeuwig de onze, omdat ze ook eeuwig voor Christus zijn. God de Vader kan niet stoppen met het liefhebben van Zijn Zoon, en daarom ook niet van ons als wij door het geloof in Christus met God verbonden zijn. Door onze zonden kunnen we net als de verloren zoon afvallen, maar we blijven wel een zoon van de Vader.

Tot slot, kennen wij de Heere? Laten we geen genoegen nemen met de algemene genade. Met wat uiterlijke zegeningen. Dat is geen grond om straks de Heere te ontmoeten. Het Woord horen is niet genoeg. Dat deed Herodes ook. Het sacrament van het Heilig Avondmaal ontvangen is ook niet genoeg. Dat kreeg Judas ook. Wat is dan een liefdesteken van God wat alleen Gods kinderen hebben? Dat zijn de zegeningen van de Heilige Geest, een verslagen en gebroken hart, een gelovig hart, een nederig hart, een hart vol liefde tot God en de naaste, een hart wat zichzelf wegcijfert. Zo’n hart kent vreugde en vrede. Het is een hart wat niet terugdeinst voor beproevingen, omdat het weet dat alle dingen zullen medewerken ten goede. De trap en mate van deze bovenstaande dingen kan verschillen. Een waar kind van God zal zichzelf altijd aanklagen dat hij hiervan te weinig kent. Maar hij zal het hierbij niet laten. Hij zal de Heere aanlopen als een waterstroom.

Laat het ons verlangen en gebed zijn om ook eens die liefdevolle stem van Christus in ons leven te horen. Dan kunnen we eenmaal net als Maria Magdalena zalig sterven. Zij ontmoette daar haar Zaligmaker voor de tweede keer. Opnieuw klonk het: ‘Maria!’ en zij begonnen vrolijk te zijn.


Literatuurlijst
Beasley-Murray, G.R. John. Vol. 36, Word Biblical Commentary. Waco: Word Books, 1999.
Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling | Psalmen. Apeldoorn: De Banier, 2015.
Hamilton, I. The Faith-Shaped Life. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.
Köstenberger, A.J. John, Baker Exegetical Commentary on the New Testament. Grand Rapids: Baker Academic, 2008.
Pink, A.W. Exposition of the Gospel of John. Grand Rapids: Zondervan, 1975.
Ryle, J.C. Ryle's Expository Thoughts on the Gospels. Vol. IV. Grand Rapids: Baker Books, 2007.
Sibbes, R. A Heavenly Conference between Christ and Mary after His Resurrection: Wherein the Intimate Familiarity and near Relation between Christ and a Believer Is Discovered. Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015.


Gespreksvragen
1. Welke les(sen) neemt u mee uit de inleiding van vanavond. Probeer er eens twee te bedenken.
2. In het oude oosten werd het als een grote belediging gezien als er niet respectvol met de overledene werd omgegaan. Kunt u hier een Bijbels voorbeeld van geven? Hoe is dat in onze tijd?
3. Vaak wordt bij een engelenverschijning vermeld dat mensen hiervan schrikken. Noem eens een aantal redenen waarom dit zo zou zijn. 
4. Op de kansel staat zondag een mens van vlees en bloed. Maar waarom staat er eigenlijk geen engel die een preek houdt over Gods opzoekende zondaarsliefde?
5. Waarom herkende Maria de Heere Jezus niet (vers 15)?
6. Waarom mocht Maria Christus niet aanraken terwijl Thomas dat even later wel mocht?
7. Waarom trekt God Zich soms terug uit het leven van Zijn kinderen?
8. Christus heeft eens tegen Zijn discipelen gezegd dat het nuttig is dat Hij naar de hemel zou terugkeren (Joh. 16:7). Waarom is de hemelvaart nuttig voor Gods kinderen?



[1] A.J. Köstenberger, John, Baker Exegetical Commentary on the New Testament (Grand Rapids: Baker Academic, 2008), 560.
[2] J.C. Ryle, Ryle's Expository Thoughts on the Gospels, vol. IV (Grand Rapids: Baker Books, 2007), 366.
[3] Ibid., 366.
[4] A.W. Pink, Exposition of the Gospel of John (Grand Rapids: Zondervan, 1975), 1088.
[5] G.R. Beasley-Murray, John, vol. 36, Word Biblical Commentary (Waco: Word Books, 1999), 375.
[6] Ryle, Ryle's Expository Thoughts on the Gospels, 375.
[7] I. Hamilton, The Faith-Shaped Life (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 55.
[8] Bijbel Met Uitleg: Statenvertaling | Psalmen, (Apeldoorn: De Banier, 2015).
[9] R. Sibbes, A Heavenly Conference between Christ and Mary after His Resurrection: Wherein the Intimate Familiarity and near Relation between Christ and a Believer Is Discovered (Edinburgh: The Banner of Truth Trust, 2015), 8-9.
[10] Ibid., 29.
[11] Ibid., 94.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22