Lutherkring, avond 2

De vorige avond stonden we stil bij de persoon van Luther, het doel van de Galatenbrief en bij de Verklaring van de Galatenbrief door Luther. Nu maken we een begin met de verklaring zelf. Vanavond staat het eerste hoofdstuk van de Galatenbrief centraal. In deze inleiding is de tekst van Galaten 1 afgedrukt. Na elk vers volgt een samenvatting van het commentaar van Luther.
 
Door: F. Treur-van As
 
De Galatenbrief
De brief van de apostel Paulus is gericht aan de christelijke gemeenschap in Galatië. Het is onduidelijk of Paulus het had over de streek of over de provincie Galatië. De provincie omvatte ook enkele steden waar de apostel op zijn eerste zendingsreis had gepredikt. De brief moet gedateerd worden ca. 57 n. Chr., toen Paulus in Korinthe verbleef. Paulus trekt van leer tegen de zgn. judaïsten, een stroming die wilde dat ook niet-joodse christenen zich lieten besnijden. Volgens Paulus zou dat een inbreuk zijn op de in Christus verworven vrijheid.[1]
 
Vers-voor-vers exegese
 
1 Paulus, een apostel, geroepen niet van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God den Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft,
Paulus heeft tijdens de eerste zendingsreis bij de Galaten de zuivere leer van het Evangelie en de gerechtigheid van het geloof ingeplant. Echter, de wereld en de duivel en zijn apostelen bestrijden dit met geweld. De wereld en het Evangelie staan haaks op elkaar. Paulus richt zich met name tot de farizeeën die zich beroemden op hun rechtvaardigheid door het zaad van Abraham. Juist deze farizeeën zijn het die - op een geraffineerde wijze - twijfel zaaien over Paulus’ autoriteit als apostel. Paulus zou veel minder van de Heere Jezus meegemaakt hebben dan zij. Hij is pas als laatste van allen tot Christus bekeerd. En zou God om die ene Paulus zoveel gemeenten laten dwalen? Luther trekt vervolgens de lijn door naar de paus die dit argument ook gebruikt om het gezag van de kerk te handhaven en de leer van Luther te verwerpen.[2]
 
Paulus verklaart in dit vers een geroepen apostel te zijn. In Galaten 1 en 2 gaat het Paulus erom om zijn roeping, ambt en Evangelie in de hoogte te steken. Het is niet van de mens afkomstig, maar vloeit voort uit de openbaring van Jezus Zelf. Ook nu geldt voor Gods geroepen dienstknechten dat ze door de Afzender van de boodschap zelf respect verdienen en een waardige boodschap brengen. Door Wie je gezonden bent is dus alles bepalend. Daarin vinden wij, dienaren van het Woord, onze troost, dat wij een heilig en hemels ambt hebben, waartoe we rechtmatig geroepen zijn en daarop beroemen wij ons tegen alle poorten der hel.
 
Luther onderscheidt een dubbele roeping: 1) De indirecte roeping: daardoor worden allen die onder Gods Woord zijn geroepen. 2) De directe roeping: zij die door God Zelf geroepen worden. Hij werkt dit verder uit met diverse voorbeelden (p. 30). Luther weet zich geroepen op zijn standplaats en niet voor andere gemeenten waar zorg en nood is. Luther stelt dat hij wel kan bidden voor deze gemeenten, maar dat hij niet op eigen gelegenheid naar deze gemeenten kan gaan om daar te gaan werken. Als echter een openbare ambtsbekleder hem hiervoor roept, dan zal hij uit kracht van dat bevel gehoorzamen.
 
Al in dit eerste vers brandt Paulus los. Hij wil het in deze brief hebben over de gerechtigheid door het geloof en de gerechtigheid door de werken omverwerpen. Vandaar de toevoeging ‘en door God de Vader, Die Hem uit de doden opgewekt heeft’. Paulus hart is brandende in hem en hij hongert ernaar om al dadelijk in de aanhef van de brief, de onuitputtelijke rijkommen van Christus te doen uitkomen… (…) Of dus deze tirannen en vijanden van ons ons al aanklagen en verschrikken, toch kunnen ze ons niet tot wanhoop brengen en veroordelen, want de uit de doden opgewekte Christus, hun Overwinnaar, is onze gerechtigheid. God zij dank, die ons de overwinning gegeven heeft door onze Heere Jezus Christus. Amen.

2 En al de broeders, die met mij zijn, aan de Gemeenten van Galatië:
Mijn Goddelijke roeping is het belangrijkste, wil Paulus zeggen, maar hij voegt eraan toe dat hij ook nog vele medebroeders en medestrijders om zich heen heeft die de brief mede kunnen ondertekenen. Er zijn namelijk diverse gemeenten binnen Galatië waar Paulus gepreekt heeft. In al die gemeenten heeft satan zijn vernietigende werk verricht. Juist daar waar christenen wonen die het Evangelie aangenomen hebben, is satan bezig met het verwarren en verstrooien. Dit is tot grote smart van de vrome predikers. Wie niet tegen deze verachting kan, moet maar geen dienaar van het Evangelie worden, stelt Luther. Ook al gaat het door verdrukking heen, de Opperherder Christus Zelf zal voor de beloning zorgen.
 
Luther citeert Hiëronymus die zich verbaasde over het feit dat Paulus de naam ‘Gemeenten’ geeft aan dat wat toch maar ‘weerbarstige Galaten’ zijn. Luther legt dit als volgt uit: Paulus noemt de gemeenten van Galatië zo, omdat hij het deel voor het geheel neemt. Iets wat vaker in de Schrift voorkomt. Daarom wordt ook de Roomse Kerk heilig genoemd en alle bisdommen, hoewel zij dwalen en ook haar dienaars niet vroom zijn. God heerst namelijk in het midden van Zijn vijanden (Psalm 110:2). Luther benadrukt dat niet de werken van de mens hem heilig maken, maar de werken van God. De werken van God hebben wij bij ons, namelijk het Woord en de sacramenten en die maken ons heilig. (…) Daarom is de kerk heilig, ook daar waar de fanatici regeren, als zij het Woord en de sacramenten maar niet verloochenen.
 
3 Genade zij u en vrede van God den Vader, en onzen Heere Jezus Christus;
Nu volgt de groet. Luther wenst dat de lezer werkelijk weet wat genade en vrede inhouden, omdat Paulus deze uitdrukkingen vaak bezigt. Hij schrijft dat hij wellicht wat onderwijs herhaalt, maar haast zich ook te zeggen dat dit geen kwaad kan. Dagelijkse inscherping en inprenting is nodig wat betreft het leerstuk van de rechtvaardigmaking.
 
Genade en vrede omvatten het ganse christen-zijn. De genade vergeeft de zonden en de vrede stelt het geweten gerust. Vrede is alleen te verkrijgen als de zonde vergeven is. De wet klaagt het geweten aan en verschrikt het vanwege de zonde. De zonde kan niet worden weggedaan door goede werken, maar wordt daar zelfs door vermeerderd. Hoe meer wij namelijk zwoegen en ons in het zweet des aanschijns aftobben om de zonde te doen eindigen, des te erger wordt het met ons. Beëindigd wordt de zonde alleen door de genade en op geen andere manier. Dat moet men heel goed leren. De woorden zijn immers wel gemakkelijk, maar in de aanvechting is het ontzettend moeilijk om dat in een standvastig hart te bewaren, dat wij alleen door de genade – met uitsluiting van alle andere middelen, die in de hemel en op de aarde zijn – vergeving van de zonde en vrede met God te hebben.

De toevoeging ‘en onze Heere Jezus Christus’ is belangrijk, omdat velen zich alleen tot God richten. Allen die het leerstuk van de rechtvaardigmaking niet kennen, schuiven Christus, de Verzoener, terzijde. De ware christelijke theologie begint bij Christus. Paulus begint niet – zoals veel andere godsdiensten – in de hoogte, maar onderaan. Daarom als u over uw heil wilt nadenken en spreken, laat dan alle bespiegelingen over de majesteit van God achterwege, laat weg alle filosofie en de Goddelijke wet en dwing uzelf naar de kribbe te gaan (…) Dit aanschouwen van de Zoon van God in de laagte houdt u op de goede weg, zodat u Christus volgen kunt waarheen Hij gaat.
 
Daarnaast blijkt uit deze toevoeging dat Christus waarlijk God is. De Arianen stellen dat Christus een volmaakt schepsel was, maar hieruit blijkt duidelijk dat Christus van nature God is.
 
4 Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onzen God en Vader;
Paulus behandelt bijna in elk woord het hoofdthema van de brief, namelijk Christus. De vraag is hier wat we met onze zonden aan moeten en Paulus antwoordt hierop: de Man, die Jezus Christus heet, Gods Zoon, heeft Zichzelf voor ons overgegeven. Met deze waarheid zijn veel godsdiensten omver te werpen. Juist de hoogte van de prijs, het bloed van Gods Zoon, maakt duidelijk dat we zelf nooit genoegdoening kunnen verschaffen en de zonde niet de baas kunnen worden. Het woord ‘onze’ in de tekst maakt dat het een persoonlijke zaak is. Luther schrijft dat het zonder dat woord ‘onze’ wel gemakkelijk is om deze teksten te belijden, maar ‘zodra het erop aankomt het voornaamwoord ‘onze’ toe te voegen, dan deinst onze zwakke natuur terug, dan waagt ze het niet, tot God te naderen en hoop te koesteren dat zo’n grote schat haar als geschenk gegeven wordt. Daarom wil ze met God niet te maken hebben of ze moet eerst rein en zonder zonde zijn. In de godsdienstige wereld is de gedachte dat we zondaren zijn geaccepteerd, maar niet zulke grote zondaren dat we die niet door onze werken kunnen goedmaken. Maar leer nu van Paulus te geloven dat Christus voor alle zonden is overgegeven. En als u niet gevonden wordt bij degenen die kunnen zeggen ‘onze’, dat wil zeggen bij het getal dergenen die deze geloofsleer hebben, onderwijzen, horen, lezen, liefhebben en haar geloven, dan is het met uw heil volledig gedaan. In het vervolg van deze uiteenzetting (p. 41-42) gaat Luther het gesprek met de duivel aan om te laten zien dat hij talrijke zonden heeft gedaan en doet en dat hij Christus de Zoon van God niet kan missen.
 
De tegenwoordige wereld is onderworpen aan de heerschappij van de duivel en wordt daarom ‘boos’ genoemd. Zonder Christus zijn al onze geestelijke en stoffelijke gaven, onder andere wijsheid, gerechtigheid en rijkdom, slechts werktuigen en wapenen in de dienst van de duivel. Juist mensen die ‘op hun best’ zijn, in vroomheid, wijsheid en geleerdheid, maar buiten Christus zijn, maken de wereld op haar slechtst. Daarom is de redding door Christus zo noodzakelijk! Niet om onze wil en inzet, maar om de wil en barmhartigheid van de God de Vader wordt een mens gered.
 
5 Denwelken zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
Luther schrijft dat het een gewoonte is van de Hebreeën om het geschrevene te ‘besproeien’ met lofprijzingen en dankzeggingen, omdat de naam des Heeren geëerd moet worden.
 
6 Ik verwonder mij, dat gij zo haast wijkende van dengene, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie;
Paulus spreekt de afgedwaalde Galaten hier niet hard, maar vriendelijk onderwijzend aan. Hij verwondert zich. Paulus is dus een groot kunstenaar daarin, hoe men gevallen en gekwetste gewetens behandelt. Dit in tegenstelling tot Paulus’ heftige en boze toon tegen de dwaalleraren, die volgens Luther weer meer te vergelijken is met de tirannieke uitlatingen van de paus.
 
Er is lange tijd voor nodig om een gemeente op te bouwen, maar in korte tijd kan het opgebouwde afgebroken worden. Het is daarom belangrijk om waakzaam te zijn tegen ‘geestdrijvers’, die zich opwerpen tegen alle gezag van leer en leraren. De kerk is zo’n gevoelig en teer iets en het onervaren volk is voor andere winden van leer een gemakkelijke prooi.
 
Luther legt zijn vinger bij het woord ‘wijkende’. Het is alsof Paulus hierin aan de Galaten laat weten dat hij begrijpt dat ze niet bewust zijn afgedwaald, maar door de omstandigheden zijn afgebracht van de zuivere leer. Het is ze overkomen, maar ze hadden wel krachtiger aan de gezonde leer moeten vasthouden.
 
Er zit een antithese in de tekst ‘van Christus, Die jullie tot de genade geroepen heeft’. Paulus heeft Mozes’ harde wetten niet gepreekt, want dan zou het afdwalen nog te verklaren zijn. Hij heeft Christus gepreekt en het is onbegrijpelijk dat ze die ‘levendig opborrelende en overvloeiende bron van genade en leven’ zo vlug verlaten. Paulus noemt het spottend dat ze op een ‘ander Evangelie’ zijn overgegaan. Luther ziet hier de verraderlijkheid en listigheid van de duivel in die zich voordoet als een engel des lichts. Als de duivel niet door vervolging of verwoesting schade kan aanbrengen, dan doet hij het door verbeteren en verbouwen. Daarom is het nodig zonder ophouden te bidden, te lezen, aan Christus en Zijn Woord te hangen. Daarmee kunnen wij de sluwheid van de duivel, waarmee hij ons links en rechts bedreigt, overwinnen. Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed.
 
7 Daar er geen ander is; maar er zijn sommigen, die u ontroeren, en het Evangelie van Christus willen verkeren.
Paulus en de dwaalleraren verwijten en veroordelen elkaar. Deze strijd, dat de vromen en de goddelozen elkaar veroordelen, vindt altijd plaats als er een bloeitijd is in de kerk. Elke leraar die preekt dat de mens gerechtvaardigd wordt door de werken der wet, brengt gemeenten en gewetens van mensen in verwarring. Ze proberen feitelijk het Evangelie van Christus grondig te verwoesten en uit te doven. Het is de strijd tussen de wet en Christus. Slechts de gerechtigheid door genade is reddend. Net zoals de joden schrikken ook wij hiervoor terug, schrijft Luther. Het liefst zouden we naast de gerechtigheid door genade ook de gerechtigheid door de werken willen bewaren, zodat God een reden heeft om naar mij om te zien. Het lijkt maar een kleinigheid om de wet der werken te preken, maar het is schadelijker dan we denken. Door de wet centraal te stellen, stoten we Christus met al Zijn weldaden opzij.
 
8 Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel u een Evangelie verkondigde, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt.
Paulus spreekt hier vurig door het woord vloek ((Grieks) anathema = vervloekt, verwenst, uitgeworpen) te gebruiken. Hij noemt eerst zichzelf, omdat hij dan des te vrijer en heftiger anderen kan berispen.
 
9 Gelijk wij te voren gezegd hebben, zo zeg ik ook nu wederom: Indien u iemand een Evangelie verkondigt, buiten hetgeen gij ontvangen hebt, die zij vervloekt.
Hier herhaalt Paulus waarschuwend wat hij in vers 8 al gezegd heeft, alleen verandert hij de personen. Iedereen moet buigen voor het Evangelie wat Paulus gepreekt heeft, anders zullen ze vervloekt en verdoemd worden. Ook al zijn er leraren geweest die stelden dat ze nog wat beters konden brengen dan de boodschap van Paulus. De gemeenten van Galatië mogen geen leerlingen worden van hen die anders leren.
Luther trekt de lijn door naar de paus die stelt dat de kerk het volmaakte gezag heeft over de Bijbel. De paus stelt dat de kerk haar goedkeuring geeft aan de christelijke leer en het geloof en er daarom boven staat. Maar op grond van deze Bijbeltekst kan dit weerlegt worden. We zijn allen onderworpen aan het gezag van de Schrift en moeten er slechts getuigen van zijn naar anderen om ons heen.
 
10 Want predik ik nu de mensen, of God? Of zoek ik mensen te behagen? Want indien ik nog mensen behaagde, zo ware ik geen dienstknecht van Christus.
Uit mijn preken en uit mijn vele en grote aanvechtingen, blijkt genoeg, naar ik meen, of ik de mensen of God dien. Luther refereert naar de grote vervolgingen en haat die er tegen zijn leer zijn en hij ziet dit als bewijs dat hij de eer van God zoekt en niet die van mensen. Zeker omdat hij in zijn leer mensen eerlijk neerzet en hen niet naar de mond praat.
Paulus leefde vroeger als vrome jood met het doel om mensen te behagen, maar nu zoekt hij alleen de eer van God en leeft hij zelf in strijd.
 
11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk van mij verkondigd is, niet is naar den mens.
12 Want ik heb ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd, maar door de openbaring van Jezus Christus.
Paulus smeekt de Galaten om te geloven dat hij zijn Evangelie niet van mensen geleerd heeft, maar van Jezus Christus ontvangen heeft. Ze moeten hun oren sluiten voor de valse apostelen. Zoals wij door de bemiddeling en dienst van mensen leren moeten (door horen, lezen, schrijven etc.), heeft Paulus zijn Evangelie door de openbaring van Jezus Christus ontvangen en Christus is niet alleen mens, maar ook God.
Het beroep op de autoriteit van de apostelen is een sterk en belangrijk argument van de valse apostelen. De Galatiërs zwichtten hier direct voor, omdat het inderdaad zo was dat de eerste apostelen veel meer omgang met Christus gehad hadden en Paulus in feite de mindere was. Ook nu nog worden mensen soms in verwarring gebracht door dergelijke argumenten. Er wordt dan gezegd: de apostelen, kerkvaders en hun opvolgers hebben het zo geleerd, de kerk voelt het zo en gelooft het zo, etc..
 
Luther gaat hierna uitgebreid door op het feit dat een klein argument zoveel schade aan kan richten. Hij betrekt dit op het stuk van de rechtvaardiging, wat op zichzelf een heel zeker geloofsstuk is, maar voor hemzelf zo vaak verduisterd ligt. En omdat hij anderen onderwijst, moet hij er zelf heel zeker van zijn dat hij iets onderwijst wat waarachtig is. De kennis van Christus en het geloof zijn geschenken van God. Het is iets eervols om Zijn Woord te onderzoeken en te horen. Het is gevaarlijk als we menen alles begrepen te hebben en het Woord van God zat worden. Daarom zal ieder christen, met inzet van al zijn krachten, strijden en ernstig moeite doen om in die leer onderwezen te worden en haar te bewaren. Daarom moet hij zich oefenen in deemoedig gebed voor God, in aanhoudend studeren en mediteren over het Woord. En al hebben wij reeds met grote inzet gestreden, dan moeten wij toch nog doorgaan in het zweets des aanschijns. Wij hebben namelijk sterke vijanden die wij niet moeten onderschatten.
Luther weet zich er door gesterkt dat zelfs de allerheiligsten dwalen en dat het dus niet goed is om blindelings op mensen te vertrouwen.
 
13 Want gij hebt mijn omgang gehoord, die eertijds in het Jodendom was, dat ik uitnemend zeer de Gemeente Gods vervolgde, en dezelve verwoestte;
14 En dat ik in het Jodendom toenam boven velen van mijn ouderdom in mijn geslacht, zijnde overvloedig ijverig voor mijn vaderlijke inzettingen.
Paulus heeft het farizeïsme en het jodendom met meer kracht en volharding verdedigd dan de Galatiërs en de valse leraren. Hij heeft zich met veel ijver ingezet voor de onderhouding van de wet en Luther herkent zichzelf in Paulus vanuit zijn monnikentijdperk. Beiden hebben dit omwille van de gerechtigheid in Christus als vuilnis verworpen. Met de vaderlijke inzettingen doelt Paulus op de heilige wet van Mozes, aldus Luther.
 
15 Maar wanneer het Gode behaagd heeft, Die mij van mijner moeders lijf aan afgezonderd heeft, en geroepen door Zijn genade,
16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed;
Het is Gods welbehagen dat Paulus op een ander spoor gebracht is. Hij zelf heeft er geen enkele aanleiding toe gegeven. De overvloeiende genade van de God, Die mij riep en Zich over mij ontfermde, heeft mij verontschuldigd, vergeving geschonken en die schanddaden doen ophouden. En in plaats van deze mijn verschrikkelijke zonde, die ik toen voor een heel goede eredienst hield, schonk Hij mij Zijn genade en riep mij tot het apostelambt. Luther betrekt het ook hierna weer op zichzelf. Hij was uiterlijk een vrome monnik die waakte, bad en vastte. Maar onder deze schijnheiligheid en zelfvertrouwen leefde een wantrouwen en twijfel tegenover God. Mensen die in eigen oog heilig zijn, zijn gevangen slaven van de satan. Ze worden gedwongen te denken, spreken en doen wat de satan wil, al lijken zij uiterlijk anderen te overtreffen in goede werken en nauwgezetheid. In zekere zin zijn hoeren en tollenaren dan nog verhevener mensen dan heiligen. Zij voelen tenminste nog spijt en wroeging over hun daden.
 
De afzondering van moeders lijf af aan, betekent dat Paulus geheiligd is en een bestemming heeft gekregen. In de ogen van God was Paulus al van de moederschoot af aan een apostel. Daarom krijgt God alleen de eer en is er geen verdienste bij Paulus.
 
Wanneer Paulus schrijft ‘Zijn Zoon in mij te openbaren’, dan is het duidelijk dat hij over het Evangelie heeft. Want de leer van Mozes en alle andere leringen openbaren de Zoon niet. Deze leer wordt ook alleen door God geopenbaard. Mensenwijsheid kan dat niet nabootsen. God openbaart het eerst door een hoorbaar woord en dan in het hart door de Geest. De formule van Paulus is: Christus onder de heidenen verkondigen. Hij is een evangelist voor de heidenen en geenszins een wetsprediker.
 
17 En ben niet wederom gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabië, en keerde wederom naar Damaskus.
Luther weet zich door deze tekst gesterkt in het feit dat we de leer als geschenk van God Zelf hebben ontvangen. Dit gebruikt hij als tegenargument voor mensen die stellen dat ze de leer van de paus en de kerk moeten vasthouden.
 
18 Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen.
19 En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.
Paulus wil nogmaals duidelijk maken dat hij het Evangelie niet van een mens of van de apostelen geleerd heeft, hij heeft er slechts twee ontmoet, maar van God Zelf. Hij blijft dit benadrukken om de Galatiërs te leren dat hij in dat opzicht boven de dwaalleraren staat die hun woord van mensen hebben gekregen.
 
20 Hetgeen nu ik u schrijf, ziet, ik getuig voor God, dat ik niet lieg!
Hieruit kunnen we opmaken dat de gemeenten stelden dat Paulus zijn leer verzonnen had. Paulus moet namelijk beweren dat hij de waarheid spreekt.
 
21 Daarna ben ik gekomen in de gewesten van Syrië en van Cilicië.
Zowel voor als na zijn bezoek aan de apostelen is Paulus een leraar van het Evangelie geweest, wat God hem geopenbaard heeft. Hij is zelf nooit leerling van andere mensen geweest.
 
22 En ik was van aangezicht onbekend aan de Gemeenten in Judea, die in Christus zijn.
23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene, die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte.
24 En zij verheerlijkten God in mij.
Tenslotte gebruikt Paulus nog een argument om aan te tonen dat hij de eer van God op het oog heeft. De ‘hele katholieke kerk in Judea’ getuigt ervan dat ik het geloof preekte en de gemeente bouwde door mijn evangelie bediening.


[1] www.statenvertaling.net (25-10-2017).
[2] In zijn verklaring van de Galatenbrief valt het op dat Luther telkens de inhoud van de brief vergelijkt met zijn eigen tijd en omstandigheden.

Vaak gelezen posts:

Inleiding JV GG Beekbergen, Een schokkende realiteit...

Bijbelstudie: Openbaring 3:14-22